Week 10: persoonsvormen: verleden tijd.

Invuloefening.

Vul de juiste vorm van het werkwoord in. De zinnen moeten in de verleden tijd staan. Als je een tip (hint) vraagt, verschijnt de eerste letter (de volgende letter) van het antwoord. Vul alle woorden in en druk dan op "Controleer". Als "Juist! Goed gedaan!" verschijnt, ben je klaar.




1. (houden) Jan van Ebbelen wel vaker een lezing?

2. (vermelden) Mevrouw Kous na de lezing de laatste nieuwtjes.

3. (ontmoeten) u weleens die jonge mevrouw Lip?

4. (bemoeien) Dat vrouwtje zich met iedereen.

5. (verwaarlozen) En ze haar tuin.

6. (rijden) Tommie Lip altijd met zijn fiets op de stoep.

7. (rijden) " jij dan nooit eens op de stoep?" vraagt mevrouw Rit.

8. (vrezen) Jan het ergste.

9. (besteden) U wel veel aandacht aan Anita, nietwaar?

10. (zijn) U soms verliefd op haar?

11. (blozen) Jan tot in zijn haarwortels.

12. (vinden) Ik haar wel aardig.

13. (giechelen) Mevrouw Kous om zijn verlegenheid.

14. (vragen) je haar ten huwelijk?

15. (verslikken) Jan zich bijna in zijn thee.